donderdag 19 augustus 2010

Werken uit de tentoonstelling 'Sorry'








De hier getoonde werken waren onderdeel van de tentoonstelling
'Sorry'
in de Serge Ziegler Galerie, Zurich, Zwitserland

'Sorry' bestond uit:

Bank met stapel boeken ervoor op de grond

12 schilderijen &
10 losse doeken
Tussen de kleurvlakken zijn tekstgedeeltes te zien uit de boeken
die op de vloer voor de bank lagen en de bezoekers uitnodigden
te gaan lezen/bladeren
(9 schilderijen &
6 doeken verkocht, 3 schilderijen &
4 doeken achtergehouden voor verdere bewerking)

Participatie Pasfotohuisje

De bezoekers werd gevraagd een boek te nemen uit de stapel dat hen 
aansprak en hiermee van zichzelf een foto te maken met de in het
pasfotohuisje gemonteerde game-boy camera. De foto's kwamen door 
een gleuf aan de buitenkant eruit & op de houten wanden van het huisje,
in schetsmatig aangegeven tekeningen van de galeriemuren, aangebracht

Fotoserie 'Ich liebe dich, sorry' 
Oplage: 7
(Uitverkocht) 

Krantenartikel "Sorry" Tagesanzeiger

 

Werkwijze: per tentoonstelling worden een aantal werken 'achtergehouden'/niet verkocht zodat ze door de jaren heen verder bewerkt kunnen worden. De doeken worden zo, steeds weer, overgeschilderd zodat nieuw werk onstaat uit dat wat eens was.
Vanuit de idee dat (ooit gewezen) 'realiteit' in fragmenten waargenomen wordt.

Details:





Een aantal van de werken is nu te zien in
Boekhandel De Balustrade
Grote Visserijstraat 12b
Rotterdam

donderdag 5 augustus 2010

Kwetsbaarheid



Tijdens mijn werk in een verzorgingstehuis werd ik geconfronteerd met een aantal zaken die mijn nieuwsgierigheid prikkelden, die echter ook tegelijkertijd een vraag die al lang bij mij speelde weer aan de oppervlakte bracht:

Hoe kwetsbaar (kunnen) wij ons opstellen ten opzichte van het vreemde?
Waarbij ‘het vreemde’ geïnterpreteerd kan worden als ‘dat wat wij als vreemd ervaren’.

Uit de vraag blijkt dat ik er al vanuit ga dat er een moeilijkheid zit in die houding, in dat 'opstellen', en uit het '(kunnen)' spreekt de mogelijke onmacht.

Toegespitst op de beroepsgroep geestelijke zorg zou het daarbij om het kwetsbaar opstellen van de hulpverlener naar de hulpvrager toe zijn, maar ook omgekeerd.
Beiden zijn vreemden voor elkaar en werpen, door die - al dan niet bewust - gevoelde vreemdheid, een drempel voor de ander op.

Ook de omgeving speelt een rol, de omgeving waarbinnen de ontmoeting plaatsvindt maar ook de ruimte die tussen- en om beiden ontstaat in het treffen en daarbuiten, in de vorm van dat wat al meegenomen wordt in die ontmoeting.

Positionering
In het stuk ‘Flarden, geestelijke verzorging in het verpleeghuis’ onder redactie van Douwe Oenema en Patrick Vandermeersch, wordt de vraag naar positionering van de geestelijk verzorger behandeld.*
De vraag naar positiebepaling, een duidelijke omschrijving van de eigen taak wordt steeds luider gehoord in tijden van bezuiniging. Veel geestelijk verzorgers willen hier niet aan denken/meedoen, bleek uit een onderzoek van het Trimbos instituut uit 1997.
Veel is hierin nog niet veranderd.
Toch zullen de geestelijk verzorgers zich moeten bepalen tot een uitspraak hierin, tot een beschrijving, want hun positie is in geding. Binnen de bezuinigingen zal altijd de vraag blijven meespelen of de taken van een geestelijk zorgteam overgenomen kunnen worden door anderen.

Veel geestelijk zorgers gaven, n.a.v. een vraag over taakomschrijving in bovengenoemd artikel, als antwoord: ‘Er zijn’.
Nu is dit op zich al een kwetsbaar gegeven. Kwetsbaar in de zin dat deze invulling veel vragen oproept en - omdat niet duidelijk gedefinieerd, te veel aan invulling overlaat. Als jij zelf als geestelijk verzorger al niet je taak goed kan omlijnen, en met vage bewoordingen komt, dan zullen anderen het wel voor je doen, hierbij niet alleen een stempel op je drukkend, maar ook, en waarschijnlijk, van jou verwachten dat je aan hun invulling voldoet.

Kwetsbaar ook omdat we in een marktgerichte maatschappij leven, daarbij hoor je jezelf als handelswaar te kunnen verkopen - doe je dat niet dan stel je niets voor, dan ben je er niet.

*Flarden Geestelijke verzorging in het verpleeghuis, red. Douwe Oenema, Patrick Vandermeersch, Boekencentrum Zoetermeer.

Het antwoord op de vraag waarom positionering zo belangrijk is zou dus ook kunnen liggen in de machtsbepalingen binnen het marktprincipe, in de relatie van geven en nemen. Ik bied iets aan en jij koopt - zie ook hier de wederzijdse afhankelijkheid, echter, deze keer niet op basis van gelijkheid, maar op een manier waarop macht balanceert.
Gekoppeld hieraan zie ik het als volgt: op het moment dat de één weigert aan de overeengekomen voorwaarde te voldoen - dus in dit geval als de geestelijk zorger weigert zich te positioneren - of om welke reden dan ook hiertoe niet in staat is, betekent dat het einde van een evenwicht, namelijk de machtsbalans en daarmee verandert de aard van de situatie.

Nu kan men die macht zien aan de kant van de instellingen, de hele zorgsector en de gehele maatschappij die de geestelijke zorg dwingt een positie in te nemen, maar men kan het ook omkeren, de macht zou ook in handen van de geestelijke zorg kunnen liggen, namelijk in de vermeende vrijheid, het aanbieden van die vrijplaats.
Hoe de machtsweegschaal staat, lijkt mij nog een vraag binnen de vraag.

Kwetsbaarheidconfrontatie
De cliënt is vreemd en hoe open ik hier ook tegenover zou willen staan, hier en nu, in onze maatschappij, wil ik de ander meteen invullen.
Doe ik dat niet, dan denk ik daar te staan zonder wapens, kwetsbaar voor elke aanval.
Bovendien, de cliënt komt met een hulpvraag en stelt zich daardoor al kwetsbaar op, toont zijn kwetsbaarheid waardoor ik meteen met de mijne wordt geconfronteerd.
De eerste reactie van elk weldenkend mens zou zijn ‘wegrennen’ of ‘aanvallen’ - intuïtief ingegeven, het beestje eigen. Bovendien, de hulpvrager straalt kwetsbaarheid uit, dit zou ingevuld kunnen worden als zwak, armoedig, vies, daarvoor loop je normaliter ook weg. Waarom? Omdat de ander mij een spiegel voorhoudt, mij laat zien dat ook ik dat in mij heb: mij mijn eigen kwetsbaarheid toont.

Als hulpverlener heb je er echter voor gekozen niet weg te lopen, niet weg te lopen voor de gevoelens die de ander oproept, want als je dat doet, als je daar voor op de vlucht slaat, bang bent, dan is de kans groot dat je die angst vervolgens steeds met meedraagt en zal je, waarschijnlijk, niet op een juiste manier op de hulpvraag kunnen ingaan.

Je zult er dus als hulpverlener op een of andere manier mee om moeten leren gaan, want je ontmoet steeds mensen die hun kwetsbaarheid open tonen. Deze mensen tonen hun onmacht o.a. door het niet weten hoe met hun vraag om te gaan of wat ermee aan te vangen. Waarbij dan weer het gevoel van macht boven de ontmoeting zweeft. Immers, die ander vraagt het mij, neemt aan dat ik het weet, of in ieder geval dat ik hem of haar kan helpen te weten, op weg kan helpen. Neemt aan dat ik de kennis bezit en dus de macht. Dit zou dan - mocht ik een machtswellustig persoon zijn, een goed gevoel moeten geven.
Dat doet het echter niet, want als een ander mij zoveel verantwoordelijkheid geeft - dat is het namelijk als je macht hebt - dan blijkt dat die ander macht over mij heeft.
Kennis is dus ook onmacht hierin. Hij/zij zou mijn onmacht wel eens aan het licht kunnen brengen.

Daarnaast speelt nog mee dat ik al een rol toebedeeld heb gekregen van de cliënt - namelijk hulpverlener, ik heb al een plek aangewezen gekregen, het is aan mij om die op te pakken of open te breken. Ben ik toeschouwer of betrokkene?
Wat ziet die kwetsbare, die hulpvrager, in mij? Ziet hij mijn kwetsbaarheid, mijn openheid, mijn vreemdheid?
Gezien of niet, het speelt een rol, bewust of onbewust, het wordt gevoeld. En hiermee is meteen de veiligheid in het geding, het vertrouwen wordt op de proef gesteld. Ik, als profi, zal moeten trachten de ander op zijn gemak te stellen, ik zal een veilige omgeving moeten scheppen, en dat kan alleen als ik mij bewust ben van al dat wat in mij speelt en dat dus meespeelt. Ook, of misschien wel juist, mijn kwetsbaarheid.

Bij dit blogartikel hebben ‘De Professionals Hulpverlening tussen kwetsbaarheid en beheersing’ van Chaim van Unen & ‘De Angst voor Vrijheid’ van Erich Fromm
een rol gespeeld in mijn denkwijze.

maandag 26 juli 2010

Niets helpt


Als je vrolijk bent,
moet je treurige muziek opzetten,
als je treurig bent, vrolijke,
of was het nou omgekeerd?

Het is 11 uur in de morgen.

Bloemen-, bomen-, planten- en kruidenextracten
in een melange van wilde Hazel, Magnolie en Tijm,
of was het Olm, Tulp & Peper?

Tijd voor het 7e glas wijn.

Kogeltjes, gedraaid door neuspulkende
homeopaten, het hoofdbestanddeel is Natrium...
of Calcium?

Bij het 7e glas wijn
hoort de 15e sigaret.

Elke hand heeft een hoofd-,
een hart en een levenslijn;
een hand waarbij 1 van deze lijnen
niet aanwezig is,
wordt zelden aangetroffen.
Waar, in hemelsnaam, is mijn Hartlijn?

Bij de 15e sigaret
hoort de 1e gelukspil.

Levertraancapsules, nier- en blaasthee,
vochtafdrijvende tabletten:
50 maal per dag het toilet bezoeken,
nog bleef de flauwe, bittere smaak in de mond.
Dat kwam van de fluweelwitte opgezette tong.

De vogels produceerden fluittonen,
via de openstaande ramen
door een zachte bries de kamer ingedragen,
het 8e glas wijn wordt ingeschonken.

Mijn aura is als een roos, en kijk,
daarachter groeit al een nieuwe knop;
alles goed & wel,
maar kan dat getingeltangel wat zachter?

Het water voor de koffie kookt,
de vers gemalen koffie
gaat in de pot, water opgieten,
stang naar onder drukken,
eerst whiskey in het glas,
dan koffie met een toefje slagroom.
Tijd voor de 18e sigaret.

Vanaf de buik- naar de borstademhaling, goed zo,
nu de Slang, dan de Tijger en als laatste
de inkeerhouding.
Al die inspanning
voor een beetje ontspanning.

Half 12, al te laat, waar is de whiskey,
in de keuken, kopje onder flessenhals,
de koffie vergeten we dit keer, 17e sigaret.

De klei doe je in een grote schaal,
doe er water bij, zet het op de vensterbank
in het daglicht & drink er elke dag 3 maal van
getverdemme!

Het is helemaal niet zo makkelijk,
maar de 2e whiskey is ook weggeslikt,
eindelijk weer aan de rode wijn en - dat is duidelijk -
de 18e sigaret.

In de horoscoop stond duidelijk dat er
onstslag moest worden genomen, het huwelijk
op de klippen zou lopen, en heel misschien
was er 1 nazaat mogelijk.

Het 9e glas wijn, de 19e sigaret.

De naaldsteker was pervers,
de oude waarzeggerin kortzichtig
en de hogepriester werd kaal.

---------------------------------

12 Uur.
Ach, dacht ze met een sigaret
in de mondhoek bungelend, terwijl
ze tegen haar spiegelbeeld proostend
het 10e glas wijn ophief, ach,
zonder al die onzin is het leven
toch ook heel mooi?

dinsdag 20 juli 2010

Vroeger....


verbleef ik een tijd met de happy few, nou ja, een bepaalde incrowd, u weet wel.

Maar dat was na vroegvroeger.

Vroegvroeger was kind van 1 van de eerste BOMvrouwen. Vroegvroeger was vriendinnetjes met vaders en die vaders waren brandweerman of kolenscheppers. Die vriendinnetjes brachten hun zomers door in Bakkum, aten elke woensdag zelfgebakken patat. Ik lustte geen patat en was bang voor vaders. Bakkum was Walhalla, onbereikbaar.

& Plots zat ik aan tafel met gelifte dames in Chanel pakjes, naast ministers en andere hotemetoten. Kon ik behoeftes doen op toiletten met gouden bril, mocht een kijkje nemen in privé musea, na een komkommersandwich in een holle kies te hebben geduwd. Het ging niet om de kunst het ging om het bezit.

& Plots was ik verloren.

Vroegvroeger mocht ik voor de eerste keer in een auto mee, de brandweerman zat achter het stuur. Huizen zoefden voorbij, al snel waren we buiten de stad. De familie zat vrolijk met elkaar te babbelen, ze vonden alles heel normaal. Het einddoel was een kroeg waar een feest gegeven werd. Dat was voor mij ook een eerste, kroegbezoek. Het was zo nieuw dat ik er zelfs nog nooit een beeld van gemaakt had. Aangekomen bleek het een houten geval in de pampa’s te zijn, harde muziek drong naar buiten, binnen was het vol, warm en er hing een aroma dat ik niet thuis kon brengen.

& Plots werd ik met een limousine opgehaald, zat ik in luxueuze clubs tussen mensen die exotische geuren bij zich droegen, kreeg ik vreemde substanties aangeboden die uit Birkin tassen tevoorschijn werden getoverd. Het ging niet om het leven en de liefde het ging om het ontvluchten daarvan.

& Plots was ik verloren.

Nu......

geen therapieën, pillen, drank of andere geestverruimende middelen hebben mij doen inzien dat ik binnen die twee werelden – en alle daartussen en daarna - steeds dezelfde was. De vreemde eend die door het dragen van verschillende maskers tot uil, kraai, kolibrie en struisvogel verwerd.

Het besef dat je jezelf overal mee naartoe neemt kwam wachtend op een net gemiste bus in een dorpje met 351 inwoners, gelegen in het midden van nergens, met een kroeg waar door de deur harde muziek naar buiten drong en een geur mijn neus bereikte die ik heel goed kon thuisbrengen.

Nu verdwaal ik graag, verlaat zo nu en dan gebaande wegen, heel mijn gedachte hebben en houwen, iedereen die mijn pad kruiste (meestal) blijmoedig meezeulend.

maandag 12 juli 2010

Tearjerker


Het feest was gedaan. Waar we eerst allemaal vrolijk stonden te springen & zwaaien op Neêrlands puikje wat Oranjeliederen betreft, keken we elkaar nu zwijgend en beteuterd aan.

Een enkeling stond met nog open mond naar het megascherm te staren, de grootste brallers bogen stilletjes het hoofd.

Mensen zochten troost in elkaars armen.

De enigen die alert en zenuwachtig druk liepen te doen waren de beveiligers.
Ze maakten zich breder en groter dan ze al waren en baanden zich – mensen opzij duwend – een weg door de rouwende menigte.

Een trechter van duwende mensen, struikelend over kapotte Vuvuzela’s, drong naar de zijkant van het plein, waar hekken waren geplaatst en een smalle opening doorgang bood.

Eenmaal daardoor werd men geconfronteerd met een cordon agenten en ME’ers, in vol ornaat, oogcontact vermijdend. De straat achter hen was afgezet, daar wachtten twee blauwe bussen met de lichten aan dreigend op actie.

Sommige pleinverlaters sloeg toen pas de angst om het hart.
Geagiteerden vormden groepjes in een dwarsstraat. Druk gesticulerend, wenkbrauwen gefronst.

Op een volgend plein werd vuurwerk afgestoken, het was een schrale troost.

Een enkeling, nog zittend op een terras waar snel kettingen aan de stoelen werden aangebracht, riep bemoedigende woorden naar voorbijgangers: ‘Wij waren beter.....’

In de metro was het druk, warm en stil.

Een grote man bleef de hele reis zwijgend nee schudden, een druppel die over zijn wang naar beneden liep over het uitgelopen schminckvlaggetje werd, door mij, als traan waargenomen.

vrijdag 9 juli 2010


Mijn jeugd ligt onder het puin van de afgebroken huizen in de Indische Buurt.
De kleurrijke mensen die in onze straat woonden leven helder voort in mijn herinneringen.

Zo waren er twee zussen, al aardig op leeftijd en nooit getrouwd.
Elke dag weer maakten zij hun ommetje, gearmd en keuvelend over dat wat ze zagen. Iedereen steeds vriendelijk in stereo groetend.

Ze werden ouder en grijzer, wandelden steeds langzamer en inniger gearmd voor de steun.
De ene was lang en dun, de ander kort en gezet, zij behoorden tot het straatbeeld zoals de architectuur van de Amsterdamse School.

Met één van de zussen, de kleinere, ging het op gegeven moment niet goed, zij werd verward en uiteindelijk overviel dementie haar.
Zo gebeurde het dat zij besloot zich niet meer aan te kleden en konden wij haar bewonderen in pracht gebloemde ochtendjassen en geblokte sloffen. Koninklijk wuivend naar rechts en links groette zij echte- en denkbeeldige buurtgenoten.
Nog steeds aan de arm van haar zuster.

De volwassenen staarden, schudden hun hoofden en glimlachten meewarrig.
De jeugd liet zich horen met schaterend gehoon.

De langere zuster besloot blijkbaar dat actie gevraagd werd.
Na een week vertoonde ook zij zich in peignoir.
Zo verfraaiden zij ons wereldbeeld.

Niemand schudde nog meewarig het hoofd, de jeugd groette vriendelijke terug.
Tegen zoveel liefde was niemand bestand.

donderdag 8 juli 2010

Ontmoeting?


Een typisch jaren 70 grafsteen op een begraafplaats vol beroemde lijken. Het bood geen tegenwicht aan de leegte die had ingezet toen de eerste druildruppels haar gezicht raakten.
‘Een slecht idee komt zelden alleen’ mompelde ze tegen de verroeste gieter die, verstoken van enige gêne, met zijn tuit naar het woord ‘vader’ wees.
Een natte haarsliert wegvegend spande ze haar ogen om de rest van het epitaaf te lezen.

‘Hier rust Brakes Wins
Lieve echtgenoot, zorgzame vader’

Voordat een verdere gedachte kon opkomen, werd ze opgeschrikt door kiezels die knarsten onder de schoenzolen van een kromgebogen oude man. Een voorbeeld van een fervent kerkhofbezoeker, rechtstreeks afstevent, bos chrysanten in de hand, op een wachtend graf.
De schouders rechtend pakte ze oordoppen uit haar zak, stopte ze in haar oren en liep op de maat van de muziek naar de uitgang.

Het metro-en maakt van alleen reizenden iets van de – altijd bij grootstad bewoners sluimerend aanwezige – paranoia los.
Onder de grond zoekt men naar een vast punt voor de oogblik, dat de hele verdere rit niet meer losgelaten wordt.
Het punt moet secuur gekozen worden, hiervoor gelden een aantal regels:
1. Niet raam of ander spiegelend oppervlak kiezen – het zou wel eens kunnen lijken of je iemand stiekem zit te begluren.
2. Kies je dit punt toch, dan met de oogbollen heen en weer gaan zodat het lijkt of je de buitenwereld – al of niet zichtbaar – wel degelijk bekijkt.
3. Neutraliteit van het punt moet gegarandeerd zijn, ijzeren stang op hand – of kruishoogte is not-done: er kan iemand gaan staan en weg is de anonimiteit van je blik.
Ze koos ditmaal voor de lijnennetkaart, reiskeuzes lagen daar open en bloot voor het grijpen. Daar ze besloten had dat geen wezen een vrije keuze was gegund, zag ze alleen de haltes die ze kende.

‘Volgende stop Kapoeresweg’ riep een ietwat bekakte vrouwenstem de coupé in.

De straat had een netjes - net - geen - spruitjeslucht uitstraling. Geveltuintjes bevatten de obligatorische planten. Naast een oude vuilnisbak met een tot bloei gekomen bamboeplant erin, vond ze de deur waar ze doorheen wilde.
De belknop was een gedwongen huwelijk aangegaan met het naamplaatje, nog maar net bevestigd met één schroef.

Glimlach om de mond dwingend trok ze nerveus de muziek uit haar gehoorgang en keek naar de ramen van de 2e verdieping.
Geen verwachtte groezelgordijnen met eeuwige vrouwentongen, maar raamfolie met bloemmotief. ‘Oh, mooie nieuwe tijd, geen getreuzel, afstel is uitstel etcetera, bel aan!’ beet ze zichzelf toe terwijl ze een trillende vinger naar de bel bracht.

Ze stelde zich voor hoe de bewoner van de 2e etage door het spionspiegeltje naar haar keek. Wat zou hij zien?
Een vrouw, een scheiding in het haar waarvan de uitgroei door de vochtigheid niet te verdoezelen viel. Schouders net iets breder dan de heupen. Korte zwarte jas, een kont die uitstak omhuld door spijkerstof, rode laarspunten.
De neiging weer naar boven te kijken onderdrukkend, trok ze haar hand weg van de bel, draaide abrupt om en stootte pijnlijk haar scheen tegen de vuilnisbak.

Luid vloekend gaf ze uiting aan haar onmacht. Met woeste blik keek ze om zich heen en, ongewild, omhoog.
Daar stak een hoofd uit het raam en ze keek recht in de ogen van haar fictieve kwelgeest. ‘Gaat het?’ riep hij.
‘Ziet dat er zo uit dan?’ gilde ze met ongewoon schrille toon. Haar jarenlang zorgvuldig berookte, omfloerste stem had de benen genomen – die wel.
‘Moet je bij mij wezen? De bel doet het weer eens niet.’
Weglopen, hoofd tussen de schouders, dat wilde ze, ‘Ja, eigenlijk wel’ antwoordde ze.

Het hoofd trok zich terug, de deur opende en onwillig stapte ze over de drempel het donkere halletje in. Rioollucht, een versleten loper met losse roede, de te vies om aan te pakken leuning en piepende 4e trede boden een warm welkom.
Twee steile trappen verder zou de ontmoeting plaatsvinden. Ze sleepte zich over het scheuren en vale plekken bevattende zijl. Ooit kleurrijk.

Nee! Schreeuwde alles in haar. Nee! Reageerde haar lichaam en zakte naar de grond.
Zittend op de vloer, benen opgetrokken en steunend met de handen op de vloer, probeerde ze overeind te komen. Zonder succes. Boven hoorde ze een deur opengaan, een vragend ‘Hallo?’ Ze hield de adem in met de hoop niet gehoord te worden.

Trillend, rennend, vallend en struikelend ging ze de trappen af.
Sloot de deur zacht, zo zacht alsof er iets kon breken.